Café Restaurant De Unie

Het is eigenlijk niet zonder bedenkingen en meer dan louter zakelijke toelichting te geven bij een bouwwerk: het is zoo verleidelijk achteraf de vóórgeschiedenis op eigen manier te reconstrueren (er zijn eenige aardige verhalen van dien aard in omloop!), maar bovenal – het resultaat moet het in het dagelijksch verkeer ook zonder onze tusschenkomst doen en het is in het algemeen dus maar beter reeds dadelijk van deze wijze van bemiddelen af te zien.

Het geval in kwestie is intusschen qua opgave wel eenigszins bijzonder: het bracht ook – minder bijzonder in deze tijd – enige pennen – en bovenal monden in beweging en de vele onwelwillende uittingen, die het opriep, getuigen soms van zoo weinig kennis van de zakelijke gegevens, welke ten grondslag lagen, dat eenige explicatie hier wel geoorloofd lijkt.

Voor den bouw van het betreffende pand werd aan ‘Bouwpolitie en Woningdienst’ tot driemaal toe een ontwerp aangeboden, dat om aesthetische redenen niet geaccepteerd kon worden. Het betrof, zooals de afbeeldingen aantoonen het optrekken van een café aan het Calandplein, het verlengde van den grooten en drukken Coolsingel-boulevard. Tusschen het Erasmiaansche Gymnasium en Maria Catherina Van Doorn’s Liefdegesticht van Weldadigheid, beide bouwwerken van eerbiedwaardige aanzien, zou het moeten verrijzen en 10 jaar, niet langer, niet korter, zou de levensduur zijn.

Hoe moet een café op deze plek er uit zien “Er had heelemaal geen café behooren te zijn” zei men later. Maar als een café niet past aan een grooten en drukken verkeersweg, waar past het dan wel?

Toen ‘Bouwpolitie en Woningdienst’ – om langer oponthoud en een slecht uitzienden gevel te voorkomen – ten slotte op zich nam bij wijze van ‘Bauberatung’ een nieuw ontwerp voor den eigenaar te maken, was men het erover eens, dat het gegeven ter plaatse volledig aanvaard kon worden, zooals het was. Bij het ontwerpen heb ik dienstgevolge het café café laten zijn, d.w.z. een eet- en drinkgelegenheid, die met alle daartoe geëigende en gepaste middelen, zooals lichtreclame’s, opschriften, vorm, kleur, enz, het mogelijk doet om de aandacht op zich te vestigen. Afgeweken is hierbij van den gewonen gang van zaken zooverre, dat die middelen niet later te hulp geroepen zijn, zoals te doen gebruikelijk is met al de onordelijke en karakterlooze gevolgen van dien, maar dat ze reeds van te voren tot een geheel gecomponeerd weerden, dat men mooi of leelijk kan vinden, maar waaraan men zuiverheid van bedoeling niet zal kunnen ontzeggen. Ligt in het aldus verkregen aanzien qua opvatting, naar men meent, een vergrip tegen het stadsaspect (ik verwerp dit pertinent: ik geloof aan een nieuwe schoonheid van brilianter mogelijkheden op bovenaangeduiden grondslag) dan zal men zich te keeren hebben tegen toestanden, die oorzaak, niet tegen resultaten, die gevolg zijn.

Is het uiterlijk, zooals het is, dus louter uitkomst van het zuiver aanvaarden van de gestelde eischen, zoo lag ook in het feit, dat het gebouwtje slechts 10 jaar bestaan zou, nog een stimulans in overeenkomstige richting. De criticus, die in een plaatselijke blad schreef, dat “het geheel wat uit elkaar viel” zag dit daarom in zekeren zin niet zoo verkeerd: vorm en kleur beoogden in het déstructieve karakter hunner verschijning nadruk op het element van tijdelijkheid te leggen, waarbij evenwel – dit spreek vanzelf – wel degelijk gestreefd werd naar evenwicht van compositie zij het dan, dat dit evenwicht meer ‘los-vast’, meer in labielen dan in stabielen gezocht moet worden.

Wat nu de buren aangaat, zoo ging het erom den juisten aard van de onderlinge verhouding der gevelaanzichten vast te stellen. Het café maken tot een verbindend element tusschen de aangrenzende bouwwerken was ontoelaatbaar, om slechts iets te noemen: de laatsten zouden er door neergehaald zijn tot op het peil van het eerste, wat terecht protesten uitgelokt zou hebben. Eisch was hier integendeel het café volkomen opzichzelf te houden en zoodoenden te trachten door logisch contrast het een en het andere in zijn waarde geëerbiedigd te laten.

Men hoeft ons – en het zijn waarschijnlijk niet de allermodernsten, die het tot in den treure decruteerden – geleerd, dat alles wat organisch voorkomt uit het wezen van een tijd ziel verdraagt met datgene, wat zuiver ontsproot aan het wezen van een andere tijd (het veel aangehaalde voorbeeld daarvan is het Paleis op den Dam en de Nieuwe Kerk). Zonder nu hier samengaan te willen noemen – ik voer te mijner décharge aan, dat bij alle waardeering de architectuur der belendingen zeker niet als ‘zuiver aan den tijd van haar ontstaan ontsproten’ beschouwd kan worden – zonder het samengaan te roemen dus, meen ik toch dat een contrastwerking verkregen is, welke allerminst hinderlijk is. Hoezeer tot bereiking daarvan de aangrenzende bouwwerken in aanmerking genomen en gerespecteerd zijn, moge blijken uit den vorm en de plaatsing der lichtreclames, welke alle naar ‘binnen’ gerichte zijn, d.w.z. welzoodanig aangebracht, dat hun werking voor de voorbijganger naar alle kanten zoo effectief mogelijk gemaakt is, maar louter op en vanuit het eigen terrein: de naar de belendingen gekeerde vlakken deze lichtreclames zijn geheel gesloten ontworpen. Dit afscheiden is daarenboven nog doorgevoerd in de indiepingen der cafémuren ter plaatse van de gevelaansluiting, waardoor de zelfstandigheid van alle betrokken objecten nog beter uitkomt.

Heel veel meer te zeggen, is er feitelijk niet. Wat de kleur aangaat, zo is de rechterbovenhoek vermiljoenrood, de linkerraamomlijsting kanariegeel; grijs zijn de genoemede indiepingen bij de gevelaansluitingen en de halve cilinder-lichaam. Ultramarijnblauw met zwarte eindpenanten is de onderpui, grijs de voordeur, geel, grijs en wit met zwart hoeken zijn de raampjes boven de onderpui. De letters der lichtreclames zijn wit op blauwen fond, de gesloten zijkanten dezer apparaten geel; het reclamebord heeft grijze letters op zwarten achtergrond, gelen lichtbak en gele zijopschriften; het muurwerk is wit. Het verf-procédé der muren, dat als kleurhoudend gegarandeerd wordt, is ‘Hermecolour’

Er is gebouwd van binnen naar buiten! Dat kleinigheden binnen niet meer zoo volledig op buiten kloppen als ontworpen was, verwijte men ons niet: wat achter den gevel zat, bleek ten slotte moeilijk te dirigeeren naar ons ontwerp door gebrek aan bevoegdheid. Zoo moest ook het intérieur buiten onze bemoeiing blijven.

Het materiaal was cementpleisterwerk op haringgraatstaal en planken. De planken – wil men nog meer redelijkheid – werden door groeven gescheiden (om het trekken daar te doen plaatsvinden waar dat het minst storen zou); dat de aannemer onze planken in cement maakte en ons cementpleisterwerk aanbracht op drijfsteen is een van de vele ervaringen bij ‘Bauberatung’, die men maken moet om zo een volgend maal te kunnen voorkomen. De bovengevel springt uit – in dubbelen zin van binnen naar buiten, vanwege het schuiven der benedenramen. De ‘toren’ bevat de trap naar het plat met toegangsdeur onder den luifel.

De rest is logica van buiten naar binnen: reclame! ‘van buiten naar binnen’, het is misschien goed hier nog even den nadruk op te leggen, want het van binnen naar buiten van een functioneele bouwkunst is soms ook het van buiten naar binnen. Maar een uiteenzetting van dit woordenspel wordt al te zwaarwichtig bij dit simpele geval.

J.J.P. Oud

uit:
Bouwkundig Weekblad
nummer 31
1 augustus 1925
blz 397