Tweede leven voor Kuyl’s Fundatie
Waar betonkolossen als grassprieten omhoog plegen te schieten, nadert een merkwaardig bouwwerk zijn voltooiing. Aan de ’s Gravenweg in het iets deftige Kralingen rijst een huis dat meer dan twee eeuwen lang kilometers verderop in het hartje van de stad heeft gestaan: het hofje Kuyl’s Fundatie.
Over twee maanden kan het zijn tweede leven beginnen. In oude luister hersteld, maar sterk verjongd. De moderne stad heeft voor het eerst het leven van een stokoud bouwsel gespaard — het moest alleen zijn plaatsje af staan. In nog geen twee jaar zal het huzarenstukje zijn volbracht: De afbraak — steen voor steen — en de wederopbouw van het uit 1750 daterende huis, een architectonisch sieraad in Empirestijl zoals er maar weinig zijn in ons land.
„Jaren”, zegt de Rotterdamse architect ir. A. van der Heyden, kantoor houdend tegenover de plaats waar het hofje oorspronkelijk stond, „ben ik doende geweest om de regenten te bewegen tot herbouw. Eind 1968 viel na jarenlang overleg het besluit tot verplaatsing. Het is een heel karwei geweest. Niet te vergelijken met het werk dat een architect normaal doet. Er zit natuurlijk niet veel van jezelf in. Je moet voortdurend proberen de vent te benaderen die het heeft gemaakt. Bovendien komt er een hoop improvisatie bij, dat je naar je beste weten moet doen”.
Vlak na de oorlog die van Rotterdams hart slechts een puinhoop overliet, kwam ir. Van der Heyden voor het eerst in contact met het hofje, sinds de dood van een steenrijke Rotterdamse joffer in 1814 woonstee van zestien bejaarde vrouwtjes. „Er was”, zo herinnert hij zich, „een bom gevallen op de binnenplaats en ik kreeg de opdracht de schade te herstellen. Het hoofdgebouw stond toen al een beetje scheef.”
„De voorzitter van het college van regenten vroeg me toen: Is het te behouden en kunnen we het verzakken tegengaan. Ik voorspelde dat de verzakking verder zou gaan als de gemeente Rotterdam over zou gaan tot verwijdering van de oude kademuur voor het gebouw. Dat is uitgekomen.De kans om goed weg te komen met het hofje kwam, toen het aangrenzende Sint Franciscuszlekenhuis belangstelling ging tonen voor de grond. Na een grondruil kwam de mogelijkheid de zaak te herbouwen”.
Ir. Van der Heyden kreeg de opdracht om te berekenen hoe het hoofdgebouw overgeplant kon worden in nieuwe grond. De zestien woninkjes van het hofje werden rijp bevonden voor de sloop. Er zijn zeventien nieuwe huisjes, in stijl aangepast aan het oude hoofdgebouw, voor in de plaats gekomen. „Ik begon met het maken van een betonnen doos, waarop het gebouw zou kunnen worden herbouwd. Maar”, zegt ir. Van der Heyden, „dat was wel tobben. Het gebouw was zo verzakt, dat we de maten moesten schatten. En toen we weer gingen opbouwen, bleek de betonnen doos iets te groot te zijn”.
Een half jaar lang duurde het afbreken. Een zeer nauwkeurig werkje, waarbij elk steentje, balkje of ornamentje werd genummerd. Hier en daar bleek wel wat te ontbreken en dat betekende voor de aannemer — de in restauratiewerk gespecialiseerde firma Huurman uit Delft — het begin van een speurtocht door Nederland. Met eindeloos geduld begonnen restaurateurs aan het herstel van de natuurstenen gevelomlijsting, de dakkapellen, de kozijnen, het houtsnijwerk, de fraai gestucte plafonds en de reusachtige timpaan, het sieraad van de voorgevel. Alleen aan het herstel van het houtsnijwerk had een beeldhouwer een jaar werk.
Inmiddels zat ir. Van der Heyden ook niet stil. „Ik wilde”, zegt hij, „ook het interieur zoveel mogelijk overbrengen. Na eindeloos stropen heb ik een goede wandbekleding — keurig met een Empire-kransje — gevonden. Ik heb ook stad en land afgelopen om een paar oude lantaarnpalen te vinden. En nu geloof ik, dat ik eindelijk een acceptabele vloerbedekking heb gevonden.”
„Weet je wat het is met dit werk. Als je het zakelijk gaat bekijken, is er natuurlijk voor een architectgeen droog brood aan te verdienen, maar het is zo verschrikkelijk aardig, hè”.
uit:
Algemeen Dagblad
12 mei 1970