Een tocht door het verwoeste stadsdeel

In de middaguren van woensdag 31 maart 1943 hebben Britsche vliegers bij zeer goed zicht de stad Rotterdam aangevallen. Een overzicht van de vernielde arbeiderswijken.

Met groote deernis gedenkt Nederland de slachtoffers van den laatsten Britschen terreur-aanval op Rotterdam. Had het aantal dooden en gewonden, tengevolgen van daden der vroegere “Bondgenooten” reeds een lange , droeve lijst gevuld, thans hebben de luchtpiraten van overzee zichzelf overtroffen. Bijna 200 dooden en ruim 400 gewonden was de raming in den ochtend na dit laatste verschrikkelijke bombardement, waarover Radio London berichtte, dat de vliegers de doelen hadden zien branden. “De zender” beperkte zich tot de uitdrukking “de doelen”, het zou immers geenzins in haar propaganda passen daaraan toe te voegen, dat slechts de woningen van een weerlooze bevolking werden vernietigd, dat vrouwen en kinderen onder de puinhoopen werden bedolven, dat het juist weer vooral een arbeiderswijk was, die getroffen moest worden…..

Een drukkende stilte heerschte in deze laatst getroffen straten van Rotterdam. Er wordt gewerkt met man en macht, doch de arbeiders beperken zich tot de meest noodzakelijke opmerkingen. Hier en daar spelen zich hartverscheurende tooneelen af, waar een oude vrouw vraagt naar haar dochter, een man naar zijn vrouw.

De ravage is ontzettend. Blok aan blok staan nog slechts de voorgevel en een gedeelte der muren overeind. Zoo nu en dan gaat er een licht trilling door de straten, een der facades geeft het op en slaat met donderend geraas tegen den grond. De straten zijn onbegaanbaar. Bomtrechters van eenige meters middellijn, langs het plaveisel zwiepende tramdraden, steenbrokken en glassplinters bemoeilijken de opruimingswerkzaamheden. Een totaal uitgebrande tramwagen hangt scheef over de verwrongen rails. En toch is het niet dit alles, wat ons het meeste treft.

Wij zagen tusschen de puinen, een pop, een foto-album, een verzameling prentbriefkaarten, naar alle richtingen verstrooid, lieve, kleine eigendommen van een kind, een meisje, een moeder. Een enorme puinhoop wees ons de plaats, waar daags tevoren nog een bloeiende, drukbeklante winkel had gestaan. Op het moment van den aanval bevonden zich er zestien menschen in. Zij allen zijn dood naar menschelijke berekening, alhoewel hun lichamen nog niet werden gevonden. Een melkkoker een boodschappentasch werden tot dan toe te voorschijn gebracht. Eenige fraters loopen als verweesd door de straten. Zij hebben hun prachtige school en hun klooster verloren, slechts het Allerheiligste werd uit de kapel in veiligheid gebracht.

Tusschen twee, naar elkaar toegevallen muren ligt het cadaver van een paard geklemd, de voerman is nog niet gevonden.

Een vrouw komt schreiend naar ons toe, zij moet iemand deelgenoot maken van haar groote, haast onzegbare, leed. Haar zoon, diens vrouw en het heerlijke kleine meiske van drie weken zijn dood…..

In eenige minuten heeft zich dit alles afgespeeld. Boven de stad ronkten de vliegtuigen. En plotseling was het ontzettende daar. Bommen vielen in de straten.

uit:
Nieuwe Venlosche Courant
5 april 1943

 

Mevrouw Dumas had na lang zoeken een mooi bovenhuis gevonden in de 2e Gijsingstraat en woonde daar al weer 8 maanden sinds haar trouwen.

“Die bewuste dag, was ik op bezoek bij mijn schoonmoeder. ’s Middags hoorden wij van alle kanten: “het westen is gebombardeerd.”

Van haar man hoorde ze dat hun huis ook getroffen was. Hij was nog naar huis gegaan om te kijken of er nog wat te redden viel.

“Doch de brand was zo hevig, dat het te gevaarlijk was om er te blijven. Wel zette hij de kanarie in de gang beneden. Die het niet overleefde! Samen zijn we nog gaan kijken, eerst toen alles brandde en later toen het was vrijgegeven. Ons snijbonenmolentje lag boven op het puin, We waren alles kwijt, materieel, doch we leefden nog.

In mei 1943 kregen we een woning in Vreewijk aangeboden. Wat waren we daar blij mee. Mijn man moest later in Duitsland gaan werken en ik ben toen met ons kind bij familie in huis gegaan. We hadden helemaal niets te eten; dat was inmiddels in de hongerwinter.

Na een half jaar ging ik terug en heb ons hele huis schoongemaakt. Een bloemenventer had, o wonder, oranje tulpen en die heb ik van m’n armoe gekocht. Laat nou die dag mijn man thuiskomen uit Duitsland, helemaal komen lopen! Dat was wat”