Pakhuis De Eersteling

Voor de oorlog stonden aan de oostkant van de Rijnhaven drie pakhuizen, namelijk van het noorden af gerekende ‘De molukken’ van Blaauwhoedenveem-Vriesseveem, de tweeling ‘Japan-China’ van het handelsveem en de ‘Eersteling’ van Pakhuismeesteren.

Bij de verwoesting van de kademuur door de Duitsers in 1944 heeft men voor elk een nieuwe voorbouw moeten maken en de gelegenheid te baat genomen om zowel de voorste stukken als de gevels geheel te moderniseren, niet zo zeer omdat men behoefte had aan architectonische verfraaiing, maar in de eerste plaats, omdat men het front in overeenstemming wilde brengen met de moderne transportmiddelen, zodat de goederen op de snelst mogelijke wijze geborgen konden worden.

Na de bevrijding werd ook aan de Rijnhaven een koortsachtige bouwnijverheid tentoongespreid. Kaden waren verwoest en pakhuizen beschadigd. Van de hun geboden gelegenheid tot vernieuwing. maakten de bouwmeesters elk op eigen manier gebruik om met inachtneming van de eisen die door de practijk werden gesteld, toch een’zo fraai mogelijk geheel te bereiken.

De gevelarchitectuur van deze pakhuizen is in eerste aanleg op natuurlijke wijze, ten gevolge van overwegingen uit de nuchtere praktijk tot stand gekomen en het belangwekkende er van is nu, dat tevens een boeiende, en zelfs schone architectonische vormgeving tot stand is gekomen.

Bij het zuidelijk gelegen pakhuis ‘De Eersteling’ van Pakhuismeesteren, ontworpen door architect M. Lockhorst en W. Overijnder, gaat in het geheel geen vloerruimte verloren, aangezien de gevel nergens terugspringt. Men is hier echter verplicht om aan de havenzijde achter de deuren een pad vrij te houden, terwijl bij Handelsveem en Blaauwhoedenveem —Vriesseveem hiervoor de doorlopende bordessen aan de buitenzijde kunnen dienen, zodat bij deze panden de goederen tot achter de-deuren kunnen worden gestapeld en geen pad behoeft te worden vrijgehouden.

De deuren, die in vier rijen boven elkaar gelegen zijn en duidelijker dan bij de andere rangschikking vertonen van een ouderwets, pakhuis, kunnen neergeklapt worden en doen dan dienst als laadbordes. Door de geringe afmeting kan men hier alleen met vorkhefwagens en v perronwagens werken, zodat binnen van een éénrichtingsverkeer geen sprake is.

Er moeten dus binnen steeds gangen uitgespaard blijven, die zo breed zijn, dat twee trucks elkaar kunnen passeren. Of dit in de praktijk veel ruimteverlies oplevert, is echter een vraag, die niet gemakkelijk valt te beantwoorden.

Doordat de bordessen opgeklapt worden behoeven zij niet bloot te staan aan ongunstige weersinvloeden. Van sneeuw of ijzel zal men nimmer last ondervinden, een voordeel, dat aangezien de pakhuisfronten op het Noordwesten liggen, niet te onderschatten valt.

Een bezwaar van dit systeem is, dat de kleppen ylak boven elkaar liggen: als er één is uitgeklapt, is men gedwongen voor een andere verdieping op een andere rij te werken en men kan hoogstens op vier verdiepingen werken aangezien er maar vier rijen deuren zijn, weer een theoretisch bezwaar eigenlijk, want voor meer dan vier kranen is toch geen plaats. In het gebouw zijn aan de noordkant de kantoren gevestigd, er is een ruime, mooi gelegen kantine. De kelderverdieping kan men bereiken door een deel van het laadperron op de begane grond op te klappen.

uit:
Het vrije Volk
29 mei 1953

Het beeld van Rotterdam op nieuw Pakhuis

De regen kletterde op het spreekgestoelte en op de met zeildoek overdekte tribune voor de genodigden, toen burgemeester mr. P.J. Oud zaterdagmiddag met een korte toespraak het parkhuis ‘De Eersteling’ van Pakhuismeesteren aan de Rijnhaven als nieuw en belangrijk onderdeel van de Rotterdamse economie aanvaardde. „Dit is een grote gebeurtenis voor Rotterdam”, aldus de burgemeester. „Rotterdam heeft zich noch in Mei 1940, noch in September 1944 laten ontmoedigen door de rampen, die over de stad kwamen. Wel waren wij in de September -dagen ongerust en geschokt door het dreunen van de ontploffingen in het havengebied, wel wisten wij niet goed, wat wij doen moesten toen wij die puinhopen voor het eerst zagen opgestapeld, maar spoedig hebben wij toen de herbouw van de haven als eerste en belangrijkste project ter hand genomen. Reeds werden voor een tiental verwoeste pakhuizen vier nieuwe gebouwd, en het verheugd mij nu buitengewoon, dat ook Pakhuismeesteren uit hun ruïne een nieuw gebouw hebben doen oprijzen.”

De burgemeester onthulde na zijn toespraak een beeld van Han Rehm, aangebracht in de hoek van het pand aan de Parallelweg. Het is een bronzen figuur, een lastdrager aan zijn zware arbeid. De burgemeester, zei ervan: „Het beeld van de lastdrager is het beeld van Rotterdam. Wij moeten bedenken, dat de kracht groeit onder het gewicht, dat op de schouders wordt gelegd.”

De lastdrager glansde al van het afdruppelend water bij de rede, die firmant J.A. de Monchy namens Pakhuismeesteren tot de aanwezigen richtte.

De heer De Monchy gewaagde met gepaste trots van het succes, dat in De Eerstelling geboekt is met douche-cellen en kantines en sociaal werk als zangclubs en naaicursussen. Dit succes had ertoe geleid, dat ook in het bedrijf Pakhuismeesteren aan de Tweede Petroleumhaven ruimte voor dergelijk – comfort en sociale activiteiten was vrijgemaakt (waarvan het gezelschap zich bij een rondgang over de terreinen aldaar, later op de middag, kon overtuigen). Ook wees de heer De Monchy op het frisse, moderne uiterlijk van het hoge pand, een heldere toon in het donkere havengeheel. Ten slotte bedankte de heer De Monchy allen, die De Eerstelling  hebben helpen maken tot wat het geworden is. Mevrouw De Bruyn, echtgenote van de chef van het pand, die vele, vele avonden alleen was omdat haar man iets te verrichten had in De Eerstelling  kreeg een verkleind afgietsel van „De lastdrager” ten geschenke.

uit:
Het vrije Volk
4 september 1950